woensdag 17 februari 2016

Prop

Maar hoe zal ik het dan opschrijven, en waarom eigenlijk? Voor anderen is het allang voorbij. Was het iets waarvan ze kennis namen. En het staat er al, stond er al eerder. En hoe dan? Als een verzonnen dialoog? Een gesprek dat we nooit op die manier hebben, omdat we al weten hoe het ging en een paar woorden genoeg zijn om een uur weer te geven, uren soms.

Er zit een prop. Lijkt het. Die andere zinnen, over andere dingen die wel verdergaan opstopt.

En het stond er al eerder. Serener, rustiger. Maar sterven is weinig sereen, en doodgaan gaat niet rustig.

En waarom zou ik opschrijven dat ze op maandag, zinloos en maar voor heel even op weg naar een verzorgingstehuis nog plagerig vrolijk haar tong naar me uitstak in de taxibus?

Op dinsdag gingen we alweer terug naar het ziekenhuis. Zij vrijwel zonder lucht en ik buiten adem omdat ik uit de forensentrein was gebeld. In een ziekenauto, zoals dat hoort. En er staat dat ze opveerde toen ik Poes op mijn mobiel aan haar liet zien. Maar er staat niet dat ze verder alleen maar naar lucht lag te happen. Dat ze soms rare zinnen zei, die niemand kon plaatsen. En dat ik deed of die zinnen niet ook echt waren.

En er staat niet dat ze dinsdagmiddag zei "ik word niet meer beter he?". En er staat niet dat jij toen zei, "Nee, dat denk ik niet". En daarna hadden we het over leuke dingen, voorbije dingen. Over geitjes die haar rolstoel duwden en aan haar rok knabbelden en ik negeerde dat je gelijk had.

En woensdagochtend las ik een boek, aan haar bed. Ik weet niet meer wat voor boek. Ook zoiets, waarom weet ik dat niet meer? En vaak was ze stil, sliep ze. Maar er was ook die luide zin "Help me dan!", en ik kon niets beters verzinnen dan haar foto's laten zien. De meeste zag ze niet echt. Alleen foto's van Poes, daar moest ze bij glimlachen.

En 's avonds lag ze opeens op een andere zaal. Tegenover een man aan wiens bed een enorm grote ballon met een lachend gezicht was vastgemaakt. En alle zinnen waren warrig. Er was weer "Help me dan!", paniekeriger nu, vaker ook, denk ik. En "Twee boterhammen met kaas", dat zei ze voor die zuster kwam die constateerde dat een waarde, ik ben nu al kwijt welke zo idioot laag was. "Twee boterhammen met kaas", dat is het laatste wat ze zei. Toen ging die slang in haar neus, voor extra zuurstof. En ze was weg. Ze zat rechtop, maar reageerde niet meer. Weet je nog dat we weggingen toen? Je zag het niet maar ik liet haar terwijl jij je jas aandeed vlug een foto van Poes zien. En ze zag niets, ze keek er dwars doorheen. En ik wist dat het voorbij was.

En een paar uur later waren we er weer. Want behandelen had geen zin meer. Ze was al weg toen, ze lag er wel en we keken, maar ze was al weg. Ze heeft niets meer gezegd. Al die uren niet. Ergens rond een uur of drie 's nachts vroeg ik me plots af hoe lang het eigenlijk zou duren. Wat zou er gebeuren als het gewoon weer dag werd? Hoe moest het als we honger kregen? Of in slaap zouden vallen?

En ze ging dood. Zomaar. Bijna ongemerkt. We waren erbij maar we wisten het niet zeker. Zelfs de verpleegsters twijfelden. De opgepiepte arts, die wist het zeker.

Maar dagen later, toen ze al lag opgebaard had ik het niet raar gevonden als ze plots rechtop was gaan zitten en had gezegd "Zullen we nu weer gezellig gaan doen?".

Maar dat deed ze natuurlijk niet.

In plaats daarvan zit er een prop.
Die opstopt.